Dribbelen, passen, pivoteren

Dribbelen, passen, pivoteren

Dribbelen

Dribbelen is de bal laten stuiteren zonder de bal vast te houden of te dragen. Je kunt op je plaats blijven dribbelen of al lopend dribbelen en de bal ‘meenemen’. Als je na een dribbel de bal vasthoudt mag je daarna niet meer opnieuw dribbelen.

Passen

Met passen speel je de bal naar een andere speler. Bovenhandse en onderhandse passes doe je met één hand, borst-, bounce- en overhead passes doe je meestal met twee handen. Een bouncepass is een pass waarbij je de bal naar je medespeler speelt door de bal een keer op de grond te laten stuiteren. De bal is dan vaak niet te onderscheppen door de tegenstander.

Snijden

Snijden doe je wanneer je met de bal door de verdediging door kunt dringen en zo dichter bij de basket komt. Als je zelf niet zo lang bent is dat vaak een voordeel tussen de lange tegenstanders.

Pivoteren

Als je de bal vasthoudt mag je niet meer met beide voeten gaan lopen. Je mag wel draaien met één voet (de pivotvoet) op de grond. Maar je moet de bal binnen vijf seconden afspelen.

Steal

Bij een steal ‘steel’ je bal van de tegenstander. Bijvoorbeeld door een bovenhandse pass of een dribbel te onderscheppen.

Screen

Bij een screen ga je als aanvallende speler dicht bij een verdedigende speler staan en voorkom je dat je tegenstander de bal kan afpakken van je medespeler. Je mag je tegenstander alleen hinderen door stil te blijven staan, met je handen op je lichaam (je mag je handen dus niet omhoog houden). Als je naar voren loopt en op de plek van je tegenstander komt maak je een fout en wordt er gefloten.

Dunken

Als je de bal opvangt met een hoge sprong en dan in de basket slaat, heb je een dunk gemaakt. Dat is een prachtig gezicht. Hier hebben de lange spelers een voordeel.

Rebound

Het lukt niet altijd om te scoren. Als de bal tegen het board of de ring stuitert en niet door de basket gaat maar terug komt in het speelveld dan heet dit een rebound. Beide partijen proberen dan zo snel mogelijk de bal weer in bezit te krijgen. Als het aanvallende team de bal weer in bezit krijgt heet dit een offensieve rebound. Bij basketbal zijn rebounds van groot belang, een offensieve rebound kan vaak alsnog tot een doelpunt leiden. En het spel blijft spannend.

Driepunter

Een bal die door de basket gaat levert twee punten op. Maar als de bal van buiten het driepuntengebied geworpen is (de driepuntenlijn ligt 6,25 meter vanaf het midden van de basket) levert dit drie punten op. Een bal die gescoord wordt door een vrije worp levert één punt op.

Lay-up

Een lay-up is een dribbel of ontvangende pass gevolgd door twee stappen en daarna een sprong en een doelpoging via het board.

Levende bal

De bal is ‘levend’ als deze in het veld is in de speeltijd en de klok loopt. Als de scheidsrechter het spel stil ligt is de bal ‘dood’.

Slangensysteem

Om te zorgen dat alle spelers mee doen wordt bij de jongste teams (tot en met U12) het slangensysteem toegepast. Hierbij wisselen de spelers met een vast schema, waardoor iedereen even vaak aan het spel meedoet. Bij de oudere teams bepaalt de coach de wissels, bij basketbal kun je onbeperkt wisselen op de momenten dat het spel stil ligt.

Meer lezen